Belanghebbende, X, is bestuurder van A bv die op haar beurt bestuurder is van B bv. De inspecteur stelt X op grond van art. 36 lid 5 onderdeel c IW 1990 aansprakelijk voor belastingschulden van laatstgenoemde bv. In geschil is of de aansprakelijkstelling terecht is en of er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat niet zonder meer onbehoorlijk bestuur kan worden aangenomen op grond van het enkele feit dat een bestuurder ervoor kiest om de schulden aan concurrente schuldeisers eerder te voldoen dan de schulden aan de Belastingdienst. In de maanden september en oktober 2012 waren de licht positieve resultaten van B bv zodanig dat X kon menen dat de belastingschulden die in die maanden ontstonden, zouden kunnen worden betaald. Voor deze tijdvakken is er geen sprake van onbehoorlijk bestuur. Voor het overige is de aansprakelijkstelling wel terecht. Tegen dit laatste oordeel van de rechtbank stelt X hoger beroep in. De ontvanger ziet af van incidenteel hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X in de periode 1 november 2012 tot 31 mei 2013 door selectief crediteuren te betalen onbehoorlijk heeft gehandeld. In het licht van de zeer slechte financiële omstandigheden en liquiditeitsproblemen had X redelijkerwijs moeten begrijpen dat zijn keuze, om uit de beschikbare gelden concurrente schuldeisers te betalen, waarvan de onderneming afhankelijk was om haar bedrijfsactiviteiten te continueren, en belastingschulden structureel onbetaald te laten, redelijkerwijs ertoe zouden leiden dat belastingschulden ook in de toekomst onbetaald zouden blijven. Het zoeken naar mogelijke investeerders leidt niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Wetsartikelen: