Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de SOT terecht bij X in aanmerking heeft genomen. Uit de akte van verdeling blijkt namelijk dat de tot de nalatenschap van F behorende onroerende zaken deels aan X zijn toebedeeld.

F en G, de ouders van belanghebbende, X, bezitten 26 huurwoningen. In zijn IB-aangiften 1998 - 2000 brengt F € 494.000 aan onderhoudskosten in aftrek. In verband met de financiering van het ingrijpende onderhoud, ontvangt F een SOT-lening (subsidie op termijn). F overlijdt in 2000. In 2001 wordt de nalatenschap van F verdeeld. In 2011 wordt de SOT-uitkering van € 440.000 verrekend met de SOT-lening. De inspecteur neemt, uiteindelijk, in verband met de SOT-uitkering, een bedrag van € 55.000 als negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking bij X. X is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij de SOT niet heeft ontvangen, omdat deze aan zijn moeder (G) is toebedeeld.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de SOT terecht bij X in aanmerking heeft genomen. Het hof overweegt daarbij dat uit de akte van verdeling blijkt dat de tot de nalatenschap van F behorende onroerende zaken deels aan G en deels aan de drie erfgenamen zijn toebedeeld, en dat deze toedeling ook daadwerkelijk in rechte tot stand is gekomen. Volgens het hof is X van 2011 tot 2013 mede-eigenaar geweest van de huurwoningen, en is niets gebleken van een toedeling van de SOT aan G. De SOT moet dan ook naar evenredigheid aan G en de drie erfgenamen worden toegerekend.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.139

Wet inkomstenbelasting 2001 2.17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 4 augustus

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen