Rechtbank Den Haag oordeelt dat de splitsingsvrijstelling niet van toepassing is op de verkrijging van de zendmasten. Alhoewel het einddoel zakelijk was, was de weg daarnaartoe dat niet.
A bv exploiteert zendmasten. Vanaf 2008 stoot zij de zendmasten af, omdat de exploitatie van zendmasten niet langer als kernactiviteit wordt beschouwd. In 2012 verkoopt zij voor € 75 mln 261 zendmasten aan een buitenlands concern waartoe belanghebbende, X bv, behoort. In verband met deze verkoop tuigen partijen een constructie op. De overdracht geschiedt uiteindelijk via de verkoop van aandelen in bv’s (B bv) waarin de zendmasten zijn afgesplitst. In haar aangifte overdrachtsbelasting doet X bv een beroep op de netwerkvrijstelling (art. 15 lid 1 onderdeel y WBR). In beroep stelt X bv dat de splitsingsvrijstelling (art. 15 lid 1 onderdeel h WBR) van toepassing is.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de splitsingsvrijstelling niet van toepassing is op de verkrijging van de zendmasten. Alhoewel het einddoel zakelijk was, was de weg daarnaartoe (‘de vormgeving’) dat niet. De rechtbank stelt daarbij vast dat X bv ten tijde van de afsplitsing en overdracht niet met A bv of B bv was verbonden als bedoeld in art. 10a Wet VPB 1969. De splitsing wordt daarom geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Volgens de rechtbank slaagt X bv er vervolgens niet in om aannemelijk te maken dat aan de afsplitsing zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Daarbij is dus, mede gezien het arrest van de Hoge Raad van 14 januari 2022 (nr. 21/01170, V-N 2022/4.12), van belang dat zowel het doel als de vormgeving van de splitsing overwegend door zakelijke overwegingen zijn ingegeven. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Wet op belastingen van rechtsverkeer 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 31 maart