De strafkamer van Rechtbank Den Haag oordeelt dat sprake is van een zaak als bedoeld in art. 530 Sv en dat X recht heeft op een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. X en Y zijn namelijk bij herhaling door de Nederlandse autoriteiten als verdachte aangemerkt.
De FIOD start in 2010 een strafrechtelijk onderzoek naar belastingfraude (BTW-carrouselfraude) bij de handel in emissierechten. Dit onderzoek is deels verricht door een gemeenschappelijk Nederlands-Frans onderzoeksteam (Joint Investigation Team). Bij dit onderzoek komen belanghebbende, X, een buitenlandse rechtspersoon en Y, haar bestuurder, in beeld. Nadat de OvJ in 2020 aan X te kennen geeft dat noch zij noch haar bestuurder zal worden vervolgd in het kader van dit onderzoek, dient X een verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in tot een bedrag van € 146.000. De OvJ vindt dat X geen recht heeft op een vergoeding van de kosten omdat er geen sprake is van een ‘zaak’ in de zin van artikel 530 Sv.
De strafkamer van Rechtbank Den Haag oordeelt dat sprake is van een zaak als bedoeld in art. 530 Sv en dat X recht heeft op een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. X en Y zijn namelijk bij herhaling door de Nederlandse autoriteiten als verdachte aangemerkt. Verder wordt in communicatie van de zijde van het OM gesproken over een tegen Y gerichte strafzaak. Ook zijn tegen X en Y strafvorderlijke bevoegdheden aangewend door of op instigatie van de Nederlandse autoriteiten, te weten een verhoor als verdachte en een inbeslagname. Dat het OM nimmer voornemens is geweest om X of Y (verder) te vervolgen, is niet van belang. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat zowel de in Nederland als Zwitserland gemaakte kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor de in Frankrijk gemaakte kosten. Y is namelijk zowel door Nederlandse als Franse opsporingsambtenaren verhoord. Verder is een werknemer van X ook door Franse opsporingsambtenaren verhoord. Nu de verhoren door Franse opsporingsambtenaren voortkomen uit de justitiële samenwerking in het JIT en (mede) ten dienste stonden van het Nederlandse onderzoek, is er sprake van een rechtstreeks verband met de Nederlandse zaak en niet, zoals de OvJ bepleit, van een zuiver Franse aangelegenheid. De rechtbank kent een kostenvergoeding van € 137.000 toe.
Lees ook het thema Btw-(carrousel)fraude.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Strafrecht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 25 september