De vaste commissie voor Financiën stelt meer dan honderd vragen over de brief van de Staatssecretaris van Financiën die gaat over het onderzoek naar rulings met een internationaal karakter. Nederland is eerder een voorstander van ‘hard law' dan van ‘soft law'.

De Staatssecretaris van Financiën geeft antwoord op de 113 vragen die gesteld zijn door de vaste commissie voor Financiën over zijn brief van 18 februari 2018 over het onderzoek naar rulings met een internationaal karakter.

Hij deelt mee dat vrijwel alle EU-lidstaten gebruik maken van een systeem waarbij de overheid zekerheid vooraf verleent aan belastingplichtigen.

Hij stelt dat er geen verschil is tussen een mkb-ruling en een ruling met een multinational in dezelfde bedrijfstak. De wetstoepassing is niet anders voor grote of kleine bedrijven zodat er geen ongelijk speelveld binnen een bepaalde bedrijfstak ontstaat en er geen ongelijkheid in te betalen belasting ontstaat.

Met betrekking tot het vastleggen van een verrekenprijs in een ruling deelt hij mee dat een APA gaat over de zekerheid vooraf betreffende de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel (arm's length beginsel) uit art. 8b Wet VPB 1969. Dit internationaal geaccepteerde zakelijkheidsbeginsel is gebaseerd op art. 9 van het OESO-modelverdrag en de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen. Door dit beginsel toe te passen wordt een verrekenprijs vastgesteld die onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden ook zouden hebben gehanteerd. Zo wordt voorkomen dat een verrekenprijs onzakelijk hoog of onzakelijk laag wordt vastgesteld. De meeste buitenlandse belastingdiensten zullen, net als de Nederlandse Belastingdienst, de OESO-richtlijnen als uitgangspunt nemen bij de uitleg van het zakelijkheidsbeginsel.

Over Europese richtsnoeren deelt de staatssecretaris mee dat zij ‘soft law' vormen en in zekere mate zorgen voor uniformering en harmonisering van belastingwetgeving en belastingpraktijken van de EU-lidstaten. Over het algemeen komt dit een gelijk speelveld ten goede, wat gunstig is voor het vestigingsklimaat van bedrijven in de EU. Wanneer de EU-lidstaten zichzelf echter strengere eisen opleggen dan derde landen, dan gaat dit ten koste van een mondiaal gelijk speelveld en dan plaatsen de EU-lidstaten zich in een nadeliger positie. Om deze reden geeft Nederland er de voorkeur aan om belastingmaatregelen op mondiaal niveau (OESO, G20) te treffen of om EU-maatregelen bijvoorbeeld in OESO-verband af te stemmen met andere landen.

Nederland is voorstander van ‘hard law', zoals richtlijnen. Hiervan kan naleving door de Commissie worden afgedwongen, desnoods via het Hof van Justitie van de EU.

[Nieuwsbron][Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Internationaal belastingrecht

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 27 maart

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen