Door een uitspraak van het Hof van Justitie EU vallen de prestaties van denksportorganisaties niet meer onder de sportvrijstelling. De Staatssecretaris van Financiën is naar aanleiding daarvan in overleg met de denksportbonden en NOC-NSF. Zijn inzet is er daarbij op gericht om de mogelijkheden voor een btw-vrijstelling in kaart te brengen en indien mogelijk te benutten.

Met het arrest van 26 oktober 2017 (V-N 2017/54.14) heeft het Hof van Justitie EU verklaard dat een activiteit zoals wedstrijdbridge, die wordt gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component, niet onder het begrip "sport" valt in de zin van art. 132 lid 1 onder m van de BTW-richtlijn. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat diensten en leveringen door denksportorganisaties niet meer onder de sportvrijstelling vallen. Hierdoor zijn de prestaties van denksportorganisaties btw-belast naar het algemene tarief. Daarnaast is het toegang verlenen tot denksportevenementen ook belast naar het algemene tarief. Verder betekent het niet (meer) kwalificeren als sport dat denksportorganisaties geen gebruik meer kunnen maken van de btw-vrijstelling voor fondswervende (kantine)activiteiten en het verlaagde tarief voor de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties. Hier staat wel tegenover dat denksportorganisaties recht op aftrek van voorbelasting hebben.

Dit heeft de Staatssecretaris van Financiën geantwoord op vragen van de Tweede Kamerleden Bruins Slot, Omtzigt en Heerema over de btw-vrijstelling voor denksporten.

Als denksportbonden en –verenigingen financieel nadeel en/of een afname van het ledental ondervinden, vindt hij dat een onwenselijk gevolg van het arrest. In hoeverre er beleidsruimte is om de negatieve gevolgen van het arrest te voorkomen wordt met de denksportbonden en NOC-NSF onderzocht.

De staatssecretaris vindt dat het beoefenen van denksporten in verenigingsverband voor alle doelgroepen toegankelijk is, vereenzaming kan tegengaan en geestelijk vermogens en leerprestaties kan verbeteren. Daarmee staat echter naar zijn mening nog niet vast dat denksporten kwalificeren als een activiteit van culturele aard als bedoeld in art. 11 lid 1 onderdeel f van de Wet OB 1968. Deze vrijstelling dient namelijk te worden uitgelegd in het licht van art. 132 lid 1 letter n van de BTW-richtlijn. Volgens die bepaling verlenen lidstaten vrijstelling voor bepaalde culturele diensten door instellingen die door de lidstaat zijn erkend. In bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 zijn instellingen opgenomen die leveringen of diensten van culturele aard verrichten. Denksportverenigingen zijn niet opgenomen in deze bijlage. Het lopende overleg met de denksportbonden en NOC-NSF is gericht op het verzamelen van informatie om te kunnen beoordelen of denksportverenigingen wel in bijlage B kunnen worden opgenomen zodat hun activiteiten btw-vrijgesteld blijven. De constructieve gesprekken hierover bevinden zich op dit moment in een beginstadium. Zijn inzet is er daarbij op gericht om de mogelijkheden voor een btw-vrijstelling in kaart te brengen en indien mogelijk te benutten. In dit stadium kan hij echter op het eindresultaat nog niet vooruit lopen. Hij streeft er echter wel naar de Kamer voor het zomerreces hierover nader te informeren .

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 29 maart

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen