Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de stamrechttermijnen terecht in de heffing heeft betrokken, nu deze vorderbaar en inbaar zijn en Nederland heffingsbevoegd is. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X BV is uitvoerder van een ontslagstamrecht. De bv had vanaf 2014 stamrechttermijnen moeten uitkeren aan A. De inspecteur legt ter zake van dit stamrecht naheffingsaanslagen LB 2014-2018 op. Volgens de inspecteur zijn de stamrechttermijnen vorderbaar en inbaar en is Nederland heffingsbevoegd. In hoger beroep is onder meer in geschil of de naheffingsaanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.
Hof Amsterdam (V-N 2023/31.1.6) oordeelt dat de inspecteur de stamrechttermijnen terecht in de heffing heeft betrokken. X BV slaagt er niet in aannemelijk te maken dat het stamrecht vóór 2014 is afgekocht dan wel feitelijk voorwerp van zekerheid is geworden. Verder maakt de inspecteur aannemelijk dat X BV in Nederland is gevestigd. Volgens het hof moeten de stamrechttermijnen als “salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen” worden beschouwd. Op grond van het belastingverdrag Nederland-VK is het heffingsrecht aan Nederland toegewezen. X’ hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 19b
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Internationaal belastingrecht, Loonbelasting
Editie: 22 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag