Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er geen sprake is van een buitensporige last. X heeft zijn betoog namelijk onvoldoende onderbouwd met feitelijke gegevens die voor de beoordeling van zijn betoog vereist zijn. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
X is het niet eens met de aan hem opgelegde IB-aanslag 2014. Hij voert een reeks van klachten aan. Ter zitting bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant voert X aan dat hij geen plichten tegenover de overheid heeft, omdat uit zijn jarenlange ervaringen met overheidsinstanties blijkt dat hij geen rechten heeft. Volgens X heeft hij dan ook recht op teruggave van de door hem, onder protest, betaalde IB 2014. In hoger beroep voert X aan dat hij over een periode van twaalf jaren slechts 9,93% rendement heeft behaald, en dat het door de inspecteur gehanteerde bedrag een veelvoud daarvan is.
Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2019/22.23.1) interpreteert de stelling van X als een beroep op art. 1 EP EVRM. Vervolgens oordeelt het hof dat er geen sprake is van een buitensporige last. Het hof wijst er daarbij op dat X zijn betoog onvoldoende heeft onderbouwd met feitelijke gegevens die voor de beoordeling ervan vereist zijn.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.1