X is eigenaar van een houten vrijstaande bungalow uit het jaar 1971. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2016. X bepleit een waarde van € 185.000. Volgens de heffingsambtenaar is de WOZ-waarde € 234.000. De heffingsambtenaar onderbouwt deze waarde door onder andere een vergelijking te maken met een stenen bungalow. Volgens X is het door de heffingsambtenaar gebruikte object echter niet vergelijkbaar. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de eenvoud van de bouw, de gedateerdheid van de voorzieningen en het achterstallig onderhoud van de woning.
Rechtbank Oost-Brabant snapt dat de heffingsambtenaar, vanwege het feit dat rond de waardepeildatum geen vergelijkbare houten objecten zijn verkocht, zijn toevlucht heeft moeten nemen tot 'next best' alternatieven. Een stenen bungalow is echter in de verste verte niet vergelijkbaar met de houten bungalow van X. De forse correcties voor kwaliteit (20%), onderhoud (20%), voorzieningen (30%) en doelmatigheid (10%) kunnen de vergelijking niet alsnog rechtvaardigen. Ook X maakt met het door hem overgelegde taxatierapport de door hem voorgestane waarde niet aannemelijk. De rechtbank stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 200.000. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 23 april