De Hoge Raad oordeelt dat een ‘bij belastingwet voorziene aangifte’ uitsluitend kan worden gedaan door degene op wiens belasting- of betalingsplicht die aangifte betrekking heeft of door degene die wettelijk als zijn vertegenwoordiger kan optreden.
De heer X wordt als belastingadviseur/consulent strafrechtelijk vervolgd. Volgens Hof Amsterdam kan X – die als adviseur opzettelijk onjuiste IB-aangiften – heeft gedaan, worden aangemerkt als ‘degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doet’ (art. 69 lid 2 AWR). X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat een ‘bij belastingwet voorziene aangifte’ uitsluitend kan worden gedaan door degene op wiens belasting- of betalingsplicht die aangifte betrekking heeft of door degene die wettelijk als zijn vertegenwoordiger kan optreden (zie HR 28 januari 2020, 19/00182, V-N 2020/9.13). Het oordeel van het hof berust dus op een onjuiste rechtsopvatting. Art. 47 tot en met 51 Wetboek van Strafrecht bieden voldoende mogelijkheden om degene, die anders dan als pleger betrokken is bij onjuist of onvolledig doen van een aangifte, onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor die betrokkenheid. Het beroep van X is gegrond. Volgt terugwijzing naar het hof.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 69
Algemene wet inzake rijksbelastingen 68
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingrecht algemeen, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Strafrecht
Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)
Editie: 24 september