X en zijn – inmiddels ex – echtgenoot werken bij de Belastingdienst. In 1996 kopen zij een pand dat uit drie appartementen bestaat. Twee appartementen zijn na verbouwing in gebruik als eigen woning. Het andere appartement krijgt een eigen opgang en die kamers worden apart verhuurd. Om diverse doorlopende kredieten af te lossen, gaan zij extra hypothecaire leningen aan. In geschil zijn diverse (navorderings)aanslagen vanaf 2013 en de vergrijpboetes. Volgens de inspecteur is alle betaalde rente in de IB-aangiften ten onrechte aangemerkt als (aftrekbare) eigenwoningrente. X en zijn ex-echtgenote zijn daarom inmiddels ontslagen. Bij de bestuursrechter loopt nog een procedure tegen deze strafontslagen. Na bezwaar zijn alle correcties alsnog alleen bij X in aanmerking genomen.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de eigenwoningschuld en de (hypotheek)rente terecht zijn gecorrigeerd, maar dat X niet te kwader trouw was en dat de navordering over 2013 en de boetes dus niet terecht zijn. Zijn onjuiste juridische standpunt berustte namelijk op een kennelijk misverstand. Schulden die zijn aangegaan tot verwerving, verbetering en onderhoud van het verhuurde deel vallen in box 3 en de betreffende rente is niet aftrekbaar. Ten aanzien van 2014, 2015 en 2016 beroept X zich vergeefs op het vertrouwensbeginsel. Het accepteren van de rente-aftrek in eerdere jaren berustte namelijk niet op een expliciete standpuntbepaling. Hoewel de onderhavige procedures, ondanks een relatief gering financieel belang, tot verstrekkende persoonlijke gevolgen hebben geleid, kan dit aan de rechtmatigheid van de overige aanslagen niet afdoen. De beroepen van X zijn deels gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 25 oktober