Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X de studie- en fitnesskosten van de bij haar in loondienst werkende kinderen niet in aftrek mag brengen op haar winst uit onderneming. Zij maakt de zakelijke gronden niet aannemelijk.
X is in 2019 zelfstandig werkzaam bij een organisatie en geniet daarmee winst uit onderneming. Zij heeft in 2019 haar zoon en dochter in loondienst in de onderneming. Zowel zoon als dochter studeren. In haar aangifte IB/PVV 2019 geeft X een belastbare winst uit onderneming aan van € 718 negatief. X brengt in haar aangifte € 17.690 aan collegegelden, fitnesskosten en treinabonnementen ten behoeve van haar zoon en dochter in aftrek. De inspecteur staat deze kosten niet in aftrek toe.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het uitgangspunt bij de beoordeling of de kosten in aftrek mogen worden toegelaten, moet zijn of de uitgaven op zakelijke gronden zijn gedaan. X moet dit aannemelijk te maken. X onderbouwt haar stelling dat de studies van toegevoegde waarde zijn voor de onderneming niet. De studies richten zich niet specifiek op het vakgebied waarin X werkzaam is en evenmin op de werkzaamheden die zoon en dochter verrichten. Ook de enkele stelling dat sporten de gezondheid bevordert, is onvoldoende bewijs dat het sporten voor de werkzaamheid nut heeft en dat het niet gaat om uitgaven die bedoeld zijn om in de behoeften van X zelf te zien. Wel staat de inspecteur het treinabonnement van de dochter in aftrek toe. Het beroep is dus gegrond.
Lees ook het thema De werkkostenregeling: gerichte vrijstellingen en eindheffingen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 5 september
Informatiesoort: VN Vandaag