Belanghebbende, mevrouw X, heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is gehuwd en heeft twee thuiswonende kinderen. In het jaar 2005 woont X in Nederland. Zij is in dienst van A te Luxemburg en werkzaam als stuurvrouw op een binnenvaartschip dat in eigendom is van haar echtgenoot (Y) die het schip rendabel exploiteert. In geschil is of X voor het jaar 2005 verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. X geldt als ‘ rijnvarende' in de zin van het Verdrag Rijnvarenden. Hof 's-Gravenhage overweegt net zoals de rechtbank dat X in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Dit op grond van artikel 11, tweede lid, van het Rijnvarendenverdrag. Het hof stelt vast dat de zetel van de onderneming waartoe het schip behoort, in Nederland ligt. De onderneming waartoe het schip behoort wordt door echtgenoot Y gedreven en niet door A. Y neemt de exploitatiebeslissingen, te weten het in de vaart houden en bevrachten van het schip. Volgens het hof is niet van belang of X, zoals zij stelt, over een zogenoemde E-106-verklaring beschikt die inhoudt dat zij in Luxemburg sociaal verzekerd is. X heeft beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad overweegt dat anders dan X betoogt het hof geen rechtsregel geschonden heeft door X voor het gehele jaar 2005 als rijnvarende aan te merken op de grond dat het schip "(mede)" in de rijnvaart werd gebruikt. Het hof overweegt dat de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd heeft te gelden als de onderneming waartoe het schip behoort. Het hof heeft terecht geoordeeld dat het schip - kennelijk: uitsluitend - voor rekening en risico van de onderneming van de echtgenoot wordt geëxploiteerd. Het oordeel van het hof dat de zetel van de onderneming waartoe het schip behoort zich in Nederland bevindt is niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Het hof heeft terecht geoordeeld dat de inspecteur bij de beoordeling van de verzekerings- en premieplicht van X uit hoofde van de Nederlandse volksverzekeringen niet gebonden is aan een E-106-verklaring. Het beroep in cassatie is ongegrond.