De Hoge Raad oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit berust op een keuze van de fiscale wetgever waarvan niet kan worden gezegd dat zij evident van redelijke grond is ontbloot.

Belanghebbende, de heer X, koopt in 2005 grond om er een eigen woning te bouwen. X leent het geld van zijn moeder. Medio 2011 is deze schuld € 619.873. Op 1 september 2011 scheldt de moeder de vordering geheel kwijt. In hetzelfde jaar schenkt zij ook nog € 200.000 contant aan X. In de aangifte schenkbelasting staat vermeld dat de moeder de schenkbelasting zal betalen. De totale (gebruteerde) verkrijging van X is € 1.008.744. Aangezien het verkrijgen door X van ondernemingsvermogen in 2011 vrijwel geheel zou zijn vrijgesteld, beroept X zich op het IVBPR en het EVRM, alsmede het Eerste Protocol bij het EVRM. Rechtbank Noord-Holland stelt X in het ongelijk. X gaat in (sprong)cassatie. Dit is één van ‘officiële' proefprocedures. Voor de andere zaken geldt de aanwijzing van ‘massaal bezwaar' (art. 25a AWR) conform het Besluit van 23 oktober 2012, nr. BLKB2012/1665M. De Hoge Raad oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit berust op een keuze van de fiscale wetgever waarvan niet kan worden gezegd dat zij evident van redelijke grond is ontbloot. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat in een aanzienlijk deel van de gevallen waarin de faciliteit van toepassing is, geen sprake is van liquiditeitsproblemen. Desondanks kan van de veronderstellingen waarop de wetgever zich heeft gebaseerd niet worden gezegd dat die veronderstellingen zo weinig voor de hand liggen dat zij evident onredelijk zijn. De wetgever heeft de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden. Er is dus geen sprake van een bevoordeling van de verkrijging van ondernemingsvermogen boven de verkrijging van overige vermogensbestanddelen die tot discriminatie leidt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat dit oordeel niet alleen geldt voor 2011, maar ook voor de overige jaren. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Successiewet 1956 35c

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 november

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen