Mevrouw X verkrijgt door erfrecht box 3 vermogen. In geschil is of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van de Successiewet 1956 in strijd is met het discriminatieverbod. Rechtbank Noord-Holland stelt X in het ongelijk. X stelt in hoger beroep dat ten onrechte niet per onderneming wordt bekeken of sprake is van liquiditeitsproblemen.
Hof Amsterdam (MK I, 21 januari 2015, 13/00687, V-N 2015/19.2.4) verklaart het beroep van X ongegrond onder verwijzing naar HR 22 november 2013, nr. 13/01622. De klacht tegen dit arrest is inmiddels door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 27 mei 2014, nr. 18485/14 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van X op de meerderheidsregel gaat ook niet op. Deze regel betreft namelijk de toepassing van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur en niet de toepassing van dat beginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving. Bij de beantwoording van de vraag of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit de toets aan het (verdragsrechtelijke) gelijkheidsbeginsel kan doorstaan, speelt de meerderheidsregel geen rol. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 5 november