Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de wetgever ook met betrekking tot de waardering van erfpachtrechten voor ogen heeft gehad dat deze niet te ver mag afwijken van de waarde in het economische verkeer.
De heer X en zijn broer (zie nr. 16/9516) erven in 2015 van hun moeder het recht van erfpacht op haar woning. De erfpachtcanon is op dat moment € 2000 per jaar en moet na 1 juli 2019 opnieuw worden vastgesteld. De blote eigendom berust bij een derde. Vanaf begin 2014 staat de woning vergeefs te koop, omdat banken voor woningen met erfpacht van een particuliere bloot eigenaar geen financiering (meer) willen verstrekken. Uiteindelijk wordt de woning in 2015 verkocht voor in totaal € 210.000, zijnde € 110.000 voor het erfpachtrecht en € 100.000 voor de blote eigendom. In geschil is de aanslag erfbelasting waarbij de waarde van het erfpachtrecht is berekend op € 176.000, zijnde de WOZ-waarde van € 210.000 minus 17 maal de jaarlijkse canon van € 2000.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de wetgever ook met betrekking tot de waardering van erfpachtrechten voor ogen heeft gehad dat deze niet te ver mag afwijken van de waarde in het economische verkeer (zie HR 23 september 2016, nr. 15/05738, V-N 2016/51.14). De – niet in geschil zijnde – waarde in het economische verkeer (€ 110.000) wijkt in betekenende mate af van de SW-waarderingsregeling (€ 176.000). X beroept zich dus terecht op de onverbindendheid van deze regeling. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 10b
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 22 januari
Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief