De Hoge Raad wijst het wrakingsverzoek af, omdat hetgeen daarin aangedragen niet de daaruit door X getrokken conclusie rechtvaardigt dat de betrokken raadsheren vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.
Aan X is op 28 maart 2024 meegedeeld dat door de Hoge Raad op 5 april 2024 in de zaak 23/04695 uitspraak zal worden gedaan en dat de beslissing zal worden genomen door de raadsheren Van Eijsden, Van der Voort Maarschalk en Wortel. X maakt hier op dezelfde dag bezwaar tegen, omdat is verzocht om (a) uitstel, (b) een digitale zitting en (c) toevoeging van een rechtsbijstandverlener. X wraakt vervolgens de raadsheren wegens seksistisch, racistisch, fascistisch, xenofoob, antisemitisch taalgebruik, vanwege onder meer gebruik van 'hij' in plaats van sekseneutrale voornaamwoorden en het niet toestaan van een 'vreemde' taal, terwijl sinds de invoering van de EU iedere lidstaat gebruik van een niet-nationale taal moet toestaan.
De Hoge Raad wijst het wrakingsverzoek af, omdat hetgeen daarin is aangedragen niet de daaruit door X getrokken conclusie rechtvaardigt dat de betrokken raadsheren vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. De aanvulling van 2 april 2024 op het wrakingsverzoek blijft buiten beschouwing, omdat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen (art. 8:16 lid 3 Awb).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:16
Algemene wet bestuursrecht 8:15
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 29 april
Informatiesoort: VN Vandaag