De heer X is houder geweest van een verzwegen KB-Lux bankrekening. Met betrekking tot 1991 tot en met 1999 zijn IB-navorderingsaanslagen en 100% verhogingen c.q boetes (hierna samen boetes) opgelegd. Met betrekking tot 1992 tot en met 2000 zijn VB-navorderingsaanslagen en 100% boetes opgelegd. Hof Den Haag (3 februari 2012, nr. 04/02509) matigt de boetes. Volgens de Hoge Raad (12 april 2013, nr. 12/01592) heeft het hof ten onrechte geen acht geslagen op de bankafschriften die X in geding heeft gebracht. Het hof heeft ook ten onrechte geweigerd het onderzoek te heropenen teneinde X alsnog een verzoek te kunnen laten doen tot vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voorts moet na verwijzing worden beoordeeld of de inspecteur voor elk van de jaren het bewijs heeft geleverd dat X het begane vergrijp heeft begaan en of de boetes gelet op de omstandigheden een passende en ook geboden sanctie voor de vergrijpen zijn.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur terecht het standpunt inneemt dat de navorderingen alsnog moeten worden beperkt tot hetgeen voortvloeit uit de door X overgelegde bankgegevens uit 1992 tot en met 1999. Het bewijs van het opzettelijk door X verzwijgen van inkomsten en vermogen is - met uitzondering van de VB-boete voor 2000 - geleverd met gebruikmaking van het bewijsvermoeden zoals de Hoge Raad (28 juni 2013, nr. 11/04152, V-N 2013/32.7) dat heeft aanvaard. Boetes van 90% zijn op zichzelf passend en geboden, met dien verstande dat nog een matiging van 20% moet plaatsvinden wegens overschrijding van de redelijke termijn, zodat de boetes uitkomen op 72%. X krijgt voorts een immateriële schadevergoeding van € 5.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De beroepen van X zijn gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 11 december