Belanghebbende, X, ontvangt van de gemeente een WOZ-beschikking 2001-2004 met als dagtekening 31 juli 2003. De WOZ-waarde is daarbij vastgesteld op € 147.478.570,-. Per brief van 27 september 2004 schrijft X aan de directeur Gemeentebelastingen het volgende: "Hierbij verzoek ik u om voor de Wet Waardering Onroerende Zaken een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde (taxatieverslag) van het volgende object te mogen ontvangen (…) Na ontvangst van de beschikking en het taxatiegegevens zal worden gestreefd naar een spoedige afdoening of motivering." Per brief van 26 februari 2009 motiveert X het bezwaar tegen de WOZ-beschikking en verzoekt hij tevens om ambtshalve vernietiging of vermindering van de WOZ-beschikking en de aanslagen over de belastingjaren 2001-2004. In geschil is of de gemeente het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de gemeente het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank volgt de gemeente in haar standpunt dat de brief van 27 september 2004 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, maar moet worden gezien als een verzoek ex. art. 40 lid 2 van de Wet WOZ. Voor zover deze brief wel als bezwaar moet worden aangemerkt, is dit bezwaar te laat ingediend. Hetzelfde geldt voor het bezwaarschrift van 26 februari 2009. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het beroep van X is ongegrond. Voor zover het beroep van X is gericht tegen de weigering van de gemeente om de WOZ-beschikking/aanslagen ambtshalve te herzien, is niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd. X is inmiddels een civiele procedure gestart.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 40
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Editie: 3 april