X bv doet maandelijks btw-aangifte. Aangezien zij op 1 mei 2017 nog geen aangifte over maart 2017 had gedaan, is een naheffingsaanslag opgelegd van € 250. In juli 2017 wordt de betreffende aangifte alsnog ingediend. Hierin is geen omzet verantwoord, maar wordt wel aftrek voorbelasting van € 250.723 geclaimd. De aanslag is vervolgens verminderd tot nihil. De aangifte is aangemerkt als een verzoek om teruggaaf. In geschil is of dit verzoek wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is de ambtshalve genomen beslissing om het teruggaafverzoek niet-ontvankelijk te verklaren geen voor bezwaar vatbare beschikking. X kan zich dus slechts tot de burgerlijke rechter wenden. X bv stelt in hoger beroep onder meer dat zij door een FIOD-inval wegens mogelijke betrokkenheid bij carrouselfraude en de voorlopige hechtenis van haar bestuurder niet over haar administratie kon beschikken.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van de aangifte. Hiertoe worden onder meer overwogen dat de vader van de bestuurder de aangelegenheden van X bv had overgenomen en tijd nodig had zich in te lezen. Bovendien werd al met de Belastingdienst over de aangifte gecorrespondeerd. Het feit dat de brief van X bv van 18 april 2017 niet als een verzoek om uitstel voor het doen van de aangifte is opgevat, maar slechts als melding van betalingsonmacht in behandeling is genomen, is voor risico van de inspecteur. Het beroep van X bv is gegrond. De inspecteur moet alsnog inhoudelijk op het teruggaafverzoek beslissen.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 19
Algemene wet inzake rijksbelastingen 10
Wet op de omzetbelasting 1968 31
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 29 november