Belanghebbende, X bv, meent dat hij recht heeft op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten in plaats van de forfaitaire proceskostenvergoeding. De inspecteur erkent dat hij een naheffingsaanslag dividendbelasting van € 658.331 te laat heeft opgelegd. Rechtbank Den Haag oordeelt dat dit feit geen reden vormt voor het toekennen van een integrale proceskostenvergoeding. De enkele omstandigheid dat de naheffingsaanslag buiten de wettelijke termijn is opgelegd acht de rechtbank onvoldoende om sprake te doen zijn van een ‘in vergaande mate' onzorgvuldig handelen. Er is sprake van een vergissing van de inspecteur. Ook is volgens de rechtbank geen sprake van ‘tegen beter weten in procederen' door de inspecteur. De rechtbank stelt de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974. Hof Den Haag bevestigt in hoger beroep het oordeel van de rechtbank. En oordeelt tot slot dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht