Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van de PVV. De aanslagen staan onherroepelijk vast en er is ook niet over de aanslagen geprocedeerd.
X woont in België. Naar aanleiding van het V-arrest van het Hof van Justitie van 6 juni 2019 (nr. 33/18, V-N 2019/29.5) geeft de Belgische sociale zekerheidsdienst een A1-verklaring af. Uit deze A1-verklaring blijkt dat X voor de periode 1 mei 2010 tot en met 31 maart 2019 sociaal verzekerd is in België, en niet in Nederland. X verzoekt daarop op 29 januari 2020 om ambtshalve vermindering van de IB-aanslagen 2010 - 2013. De inspecteur wijst het verzoek af, omdat de verzoeken zijn ingediend na verloop van vijf jaren (voor 2010 zeven jaren) na het einde van de kalenderjaren waarop de aanslagen betrekking hebben. X gaat in beroep. Niet in geschil is dat X de PVV ten onrechte heeft betaald.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van de PVV. De aanslagen staan onherroepelijk vast en er is ook niet over de aanslagen geprocedeerd. Ook het EU-recht dwingt niet tot teruggaaf. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt namelijk dat het EU-recht ruimte laat voor de lidstaten om termijnen vast te stellen en lidstaten hun eigen nationale procesregels mogen toepassen. Er is geen sprake van geharmoniseerde procesregels. Hierbij geldt dan wel dat die regels het niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken om het recht op teruggaaf te effectueren. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Premieheffing
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 1 oktober