X bv doet in juli 2013 BPM-aangifte voor een Range Rover en voldoet aldus € 15.320. In september 2014 volgt een naheffingsaanslag van € 2357, die na bezwaar wordt vernietigd. Verder is een forfaitaire kostenvergoeding van € 246 toegekend. Volgens Rechtbank Den Haag is de redelijke termijn in de bezwaarfase overschreden, zodat X bv recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1500. Daarnaast krijgt X bv een proceskostenvergoeding van € 301 wegens vijf samenhangende zaken en wordt het griffierecht van € 333 vergoed. In hoger beroep is onder meer in geschil of X bv recht heeft op een hogere proceskosten- en rentevergoeding.
Hof Den Haag oordeelt dat de rechtbank verzuimd heeft te vermelden wat de samenhangende zaken zijn. Ook na de zitting is hierover geen duidelijkheid ontstaan, zodat X bv voor het beroep en hoger beroep alsnog een proceskostenvergoeding krijgt van in totaal € 1002. Partijen hebben voorts op de zitting een compromis gesloten, inhoudende dat de inspecteur € 5 wettelijke rente over de reeds betaalde immateriële schadevergoeding zal vergoeden in plaats van de reeds vergoede € 3. Het beroep van X bv is dus ook in zoverre gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 28 december