Belanghebbende, X bv, doteert € 404.751 aan een vervangingsreserve in haar VPB-aangifte 2000. De inspecteur legt op 29 mei 2004 de VPB-aanslag 2000 op, waarbij hij de dotatie corrigeert. Volgens de inspecteur is er namelijk geen sprake van een vervangingsvoornemen. X bv is het hier niet mee eens en maakt bezwaar. Op 31 oktober 2006 legt de inspecteur vervolgens een ambtshalve VPB-aanslag 2004 aan X bv op. Naar aanleiding van de VPB-aangifte 2005 komt de inspecteur er achter dat nog steeds geen uitspraak op het bezwaar tegen de VPB-aanslag 2000 is gedaan. Uit pragmatische overwegingen honoreert de inspecteur daarom op 9 september 2008 het bezwaar tegen de VPB-aanslag 2000. Tevens legt hij een VPB-navorderingsaanslag 2004 op, in verband met de vrijval van de HIR. Volgens X bv beschikt de inspecteur echter niet over een nieuw feit.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt. De rechtbank acht daarbij onder andere van belang dat de inspecteur, ten tijde van het opleggen van de VPB-aanslag 2004, nog steeds het bezwaar tegen de VPB-aanslag 2000 niet had afgedaan. Verder wijst de rechtbank er op dat de inspecteur zijn beslissing op het bezwaarschrift 2000 heeft aangehouden in afwachting van de binnenkomst van de VPB-aangifte 2004. Volgens de rechtbank kan dan niet worden volgehouden dat de inspecteur er ten tijde van de vaststelling van de VPB-aanslag 2004 niet mee bekend was dat X bv in het jaar 2000 boekwinst aan de HIR had toegevoegd en dat zij in de jaren erna niet tot herinvestering is overgegaan. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 3 april