De Hoge Raad oordeelt dat de ontzetting in voldoende verband moet staat met het beroep waarin het strafbare feit is begaan. De straf wordt vernietigd voor zover deze verder strekt dan ontzetting van het recht tot uitoefenen van het beroep als bestuurder van een rechtspersoon.
X heeft zich op grote schaal schuldig gemaakt aan het samen met tientallen door hem opgerichte BV's medeplegen van het doen van valse BTW-aangiften. Hierdoor is ten onrechte circa € 200.000 ontvangen van de Belastingdienst. Daarnaast heeft X als bestuurder van de BV's onjuiste gegevens bij de KvK gedeponeerd. Hof Amsterdam legt een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaar. Als bijkomende straf wordt opgelegd dat X 5 jaar lang niet het beroep van ondernemer, in of buiten rechtspersoonlijkheid, mag uitoefenen.
De Hoge Raad oordeelt dat de ontzetting in voldoende verband moet staat met het beroep waarin het strafbare feit is begaan (vgl. HR 8 september 2020, HR:2020:1378, NJ 2021/78). Met de beslissing dat X geen beroep mag uitoefenen als “ondernemer, in of buiten rechtspersoonlijkheid”, is miskend dat dergelijk ondernemerschap, zonder nadere specificatie, niet kan worden aangemerkt als het uitoefenen van een voldoende bepaald beroep. De bijkomende straf wordt daarom vernietigd voor zover deze verder strekt dan ontzetting van het recht tot uitoefenen van het beroep als bestuurder van een rechtspersoon.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 69
Rubriek: Omzetbelasting, Strafrecht
Editie: 14 april
Informatiesoort: VN Vandaag
Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)