X werkt vanaf 1963 zes jaar op zeeschepen met een Nederlandse thuishaven. Tijdens deze periode had hij de Portugese nationaliteit. In geschil is of X gedurende het tijdvak van 1 januari 1963 tot 1 juni 1968 niet verzekerd is geweest op grond van de AOW. X vraagt in 2002 een AOW-uitkering aan bij de SVB. Die uitkering is met een korting toegekend. X is het niet eens met deze korting en de Centrale Raad van Beroep stelt hem in het gelijk: weliswaar was het onderscheid naar nationaliteit in de geschiljaren niet in strijd met internationaal recht, maar thans, bij de vaststelling van de aanspraak, is het onvoldoende gerechtvaardigd. Tegen deze beslissing van de CRvB stelt de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beroep in cassatie in.
De Hoge Raad oordeelt dat geen cassatieberoep mogelijk is tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de AOW-korting voor personen die in de opbouwfase van de AOW uitgesloten waren van de kring van verzekerden. Het middel van de SVB richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de CRvB over de wijze waarop het indertijd bij de afbakening van de kring der verzekerden gemaakte onderscheid naar nationaliteit doorwerkt bij de huidige vaststelling van belanghebbendes aanspraak op ouderdomspensioen. Het middel heeft dus betrekking op een oordeel van de CRvB met betrekking tot de toepassing van art. 13 AOW, en schending of verkeerde toepassing van dat artikel vormt geen grond voor cassatie (vgl. HR 29 mei 1996, nr. 267, FED 1996/681 en HR 26 augustus 1998, nr. 319, BNB 1999/141). Het cassatieberoep van de SVB is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Sociale zekerheid algemeen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 april