Belanghebbende, X, exploiteert een kinderdagverblijf. Medio 2002 verkoopt zij het bedrijfspand en de activa aan stichting Z. Z neemt vervolgens ook de exploitatie van de onderneming over. X doteert de boekwinst die zij behaalt aan een HIR. In 2009 deelt de inspecteur aan X mee dat de in 2002 gevormde HIR in 2005 moet vrijvallen. Rechtbank Breda oordeelt dat X haar onderneming in 2002 heeft gestaakt. Dit betekent dat zij de boekwinst niet aan een HIR had kunnen doteren en dat de stakingswinst in 2002 belast had moeten worden. Verder wijst de rechtbank het beroep van de inspecteur op de foutenleer af. Aangezien de onderneming in 2002 is gestaakt, heeft hij alleen over 2002 kunnen navorderen. De rechtbank vermindert de aanslag.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 26 oktober 2012, 12/00015, V-N Vandaag 2012/2633) honoreert het beroep van de inspecteur op de foutenleer wel. Volgens het hof heeft de rechtbank terecht – in afwijking van hetgeen X en de inspecteur van mening zijn – vastgesteld dat X haar onderneming heeft gestaakt. Vervolgens wijst het hof er op dat de inspecteur op grond van de foutenleer de ten onrechte gevormde HIR toch aan de winst kan toevoegen van een jaar dat gelegen is na het jaar waarin de onderneming is gestaakt. Het hof acht hierbij twee arresten van de Hoge Raad uit 1995 en 2010 van belang. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54