Aan X bv is op 13 december 2016 om 9.30 uur een naheffingsaanslag met heffingsrente en boete opgelegd. Het totaalbedrag is € 595.081 en is direct invorderbaar. Op dezelfde dag is het dwangbevel betekend. De kosten hiervan zijn € 11.599, met dien verstande dat deze niet zijn verschuldigd als binnen twee werkdagen wordt betaald. In geschil is of de kosten terecht in rekening zijn gebracht. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft X bv uiterlijk op 13 december 2016 om 13.30 uur kennisgenomen van de aanslag en had zij dus voldoende gelegenheid om te betalen. X bv stelt in cassatie onder meer dat zij op het moment van betekenen niet in de gelegenheid was te betalen, zodat zij niet in gebreke was.
De Hoge Raad oordeelt dat de betalingstermijn van twee werkdagen een redelijke termijn is om aan de kosten te ontkomen. X bv was na het verstrijken van die termijn dus in gebreke (zie HR 17 juli 2020, 20/00082, r.o. 2.4.1 t/m 2.4.5). Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Leidraad Invordering 2008 25.1.10
Kostenwet invordering rijksbelastingen 1