Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de lange aanslagtermijn voor de schenkbelasting is gestoeld op de gedachte dat de schenking een eenmalige handeling is die lange tijd verborgen kan blijven als daarvan geen aangifte wordt gedaan en dat de wet tot doel heeft ook deze handelingen uiteindelijk in de heffing te betrekken. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, mevrouw X, beschikt over een tegoed op een buitenlandse bankrekening die bij de Belastingdienst niet bekend is. In november 2013 doet X daarom een beroep op de inkeerregeling. Volgens X is de bankrekening in 1991 geopend, maar zij weet niet welk bedrag er toen op is gestort. Het geld zou afkomstig zijn uit de verkoop van onroerende zaken door haar ouders in Nederland. Met betrekking tot de IB-gevolgen is met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. In geschil is de aanslag schenkbelasting. De verkrijging in 1991 door X is door de inspecteur ambtshalve berekend op € 242.912 en de daarover verschuldigde schenkbelasting is € 37.087. Volgens Rechtbank Den Haag is de aanslag niet in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Deze ziet namelijk alleen op de na te vorderen inkomstenbelasting. De heffing 24 jaar na de schenking is terecht omdat vaststaat dat de schenking in 1991 is gedaan, dat daarvan geen aangifte is gedaan en dat zowel de schenkers (de ouders van X) als X nog in leven zijn. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (V-N 2018/45.1.5) oordeelt dat de lange aanslagtermijn voor de schenkbelasting is gestoeld op de gedachte dat de schenking een eenmalige handeling is die lange tijd verborgen kan blijven als daarvan geen aangifte wordt gedaan en dat de wet tot doel heeft ook deze handelingen uiteindelijk in de heffing te betrekken. X beroept zich vergeefs op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat de inspecteur de onderhavige aanslag pas zou mogen opleggen als zij of één van zijn ouders komt te overlijden. De opmerking van de inspecteur dat de verjaringstermijn in casu begint te lopen na het overlijden van de schenker of de begiftigde, is geen concrete toezegging maar slechts een toelichting op de wettelijke systematiek. Gesteld noch gebleken is dat X, afgaande op deze toelichting, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan zij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt (vgl. HR 26 februari 1979, nr. 19.250, BNB 1979/311). Het geschonken buitenlandse vermogen stelt X in staat de verschuldigde schenkbelasting te voldoen, zodat geen sprake is van een individuele buitensporige last. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Navordering
Wetsartikelen:
Successiewet 1956 66 lid 1 sub 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 22 maart