Belanghebbende, de heer X, is vanaf 1993 tot 2001 werkzaam als Chief Executive Officer (CEO). Zijn beursgenoteerde werkgever, A nv, kent aan hem opties toe. De premies die X daartoe is verschuldigd, worden omgezet in rentedragende leningen. Over een deel van daarvan heeft X geen rente betaald en een aantal leningen is kwijtgescholden. Zijn achterstallige salaris is begin 2001 $ 1 miljoen. A nv gaat in 2001 failliet. Aangezien A nv geen loonheffing heeft ingehouden over door X genoten voordelen door de kwijtscheldingen, de niet door hem betaalde rente en aan hem toegekende aandelenopties, wordt deze bij A nv nageheven. In geschil is of X terecht voor ruim € 2 miljoen aansprakelijk is gesteld voor deze niet op zijn loon ingehouden loonheffing. Rechtbank Breda oordeelt dat de aansprakelijkstelling terecht is, ondanks dat de optievoordelen ook gewoon in de IB-sfeer belast hadden kunnen worden. Aangezien de aansprakelijkstelling op diverse punten niet correct is, wordt deze verminderd tot € 164.309. Hof Den Haag oordeelt dat de rechtbank op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat X niet te goeder trouw was. De ontvanger beroept zich vergeefs op interne compensatie ten aanzien van de optiecontracten die pas later zijn ontdekt en die niet in de naheffing zijn begrepen. Partijen gaan in cassatie. Volgens X moet de aansprakelijkstelling worden vernietigd, aangezien de inhouding van loonheffing door middel van verrekening (in rekening-courant) zou hebben plaatsgevonden met zijn achterstallige salaris. Op het moment van de uitspraak van de rechtbank (29 april 2011), zouden volgens X twee wederkerige, afdwingbare vorderingen zijn ontstaan die van rechtswege met terugwerkende kracht met elkaar zijn verrekend. De Hoge Raad oordeelt dat de civielrechtelijke verrekening niet verder terug kan werken dan tot het moment waarop de vordering is ontstaan, welk moment in dit geval kennelijk moet worden gesteld op 29 april 2011. Dit brengt mee dat de verrekening niet kan leiden tot de conclusie dat de in de naheffing betrokken belasting reeds door X was gedragen door verrekening in rekening-courant. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). De Staatssecretaris van Financiën beroept zich terecht op interne compensatie. De ontvanger heeft bij de beoordeling over de omvang van de aan de aansprakelijkstelling ten grondslag liggende belastingschuld namelijk dezelfde mogelijkheden als de inspecteur in een geschil over de met de aanslag vastgestelde belastingschuld. Voorts is geen rechtsregel aan te wijzen waaruit volgt dat hem in hoger beroep geen beroep op interne compensatie toekomt (vgl. HR 13 augustus 2010, nr. 08/03782, V-N 2010/37.10). Verwijzing volgt voor onderzoek of X de door de ontvanger ter interne compensatie aangevoerde loonbestanddelen voortvloeiende uit de optiecontracten van 14 oktober 1999, 9 december 1999 en 22 mei 2000 heeft genoten.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Invordering
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 maart