Belanghebbende, X bv, maakt vanaf 1996 deel uit van een fiscale eenheid voor de btw. Begin 2012 gaan drie andere bv's van deze eenheid failliet. In geschil is of X bv terecht op de voet van art. 43 Inv. 1990 aansprakelijk is gesteld voor de btw-naheffingsaanslagen van de eenheid over de eerste tweede kwartalen van 2012. X bv stelt dat de aansprakelijkstelling in strijd is met het EU-recht, aangezien de naheffing betrekking heeft op de failliette bv's. X bv beroept zich onder meer op HvJ EU 21 december 2011, nr. C-499/10, Vlaamse Oliemaatschappij, V-N 2012/8.24. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de aansprakelijkstelling niet in strijd is met het EU-evenredigheids- en rechtszekerheidsbeginsel (zie o.a. HvJ EU 21 februari 2008, nr. C-271/06, Netto Supermarkt, V-N 2008/11.16). X bv en de gefailleerde bv's vormden ten tijde van het ontstaan van de btw-schulden een fiscale eenheid. De aansprakelijkstelling is nodig om de schulden van de eenheid te kunnen innen. De eenheid bestaat namelijk alleen fiscaal en niet civielrechtelijk. X bv stelt in hoger beroep dat de aansprakelijkstelling niet mogelijk is omdat zij op het tijdstip van de aansprakelijkstelling niet meer in de eenheid zit.
Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de rechtbank omdat het betoog van X bv geen nieuw of ander licht op de zaak werpt. Het beroep van X bv is alleen gegrond omdat in één aanslag een boete is begrepen en de ontvanger niet heeft gesteld dat deze boete mede aan X bv is te wijten. De aansprakelijkstelling wordt dus verlaagd. In hoger beroep zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Invordering
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 12 oktober