A bv verkoopt in oktober 2005 haar bedrijfspand. De hierbij gerealiseerde boekwinst bedraagt € 626.182. De aandelen A bv zijn op dat moment in handen van X. Na de verkoop neemt X € 555.790 op in rekening courant bij A bv. Op 7 november 2005 levert C voor € 701.800 appartementsrechten aan A bv. Op deze appartementsrechten rust een hypotheek van € 3,3 mln voor schulden die door C zijn aangegaan. X levert vervolgens kort na de levering de aandelen A bv aan C voor € 555.174. In 2006 worden de appartementsrechten vervolgens executoriaal verkocht voor € 800.000. A bv wordt in 2010 failliet verklaard. De inspecteur legt vervolgens een VPB-navorderingsaanslag op aan A bv naar, uiteindelijk, een belastbaar bedrag van € 628.182. Omdat deze aanslag niet wordt betaald, stelt de inspecteur X en belanghebbenden, de erven van X, aansprakelijk. De erven zijn het niet eens met de aansprakelijkstelling en voeren diverse grieven aan.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur X ook na haar overlijden aansprakelijk kan stellen. Verder is het hof van mening dat de inspecteur de materieel verschuldigde belasting correct heeft vastgesteld. Ook verwerpt het hof de stelling van de erven dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het vermogen van A bv anders dan ten gevolge van de normale bedrijfsvoering is verminderd. Het hof wijst er hierbij op dat A bv voor € 701.800 aan appartementsrechten heeft gekocht, terwijl daar een hypotheek van € 3,3 mln op rustte. Volgens het hof valt niet in te zien dat deze aankoop deel uitmaakte van de normale bedrijfsvoering van A bv. De ontvanger heeft X dan ook terecht aansprakelijk gesteld. Wel is het hof van mening dat de ontvanger X ten onrechte aansprakelijk heeft gesteld voor de invorderingsrente.
Wetsartikelen: