Belanghebbende, X bv, maakt vanaf 1 augustus 2004 als dochtermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid voor de btw. Eind 2007 verkoopt haar moedermaatschappij, B bv, de aandelen in X bv. Bij brief van 18 december 2007 meldt X bv aan de inspecteur dat zij met ingang van 13 december 2007 geen deel meer uitmaakt van de fiscale eenheid. In geschil is of X bv in 2013 terecht door de ontvanger aansprakelijk is gesteld voor de btw-naheffing bij de fiscale eenheid over de jaren 2004 en 2005. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X bv de hoogte van de naheffingsaanslag kan betwisten ondanks dat B bv inmiddels een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur heeft gesloten. De ontvanger maakt echter met het overleggen van het rapport boekenonderzoek voldoende aannemelijk dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. X bv verzet zich wel met succes tegen de boete, de heffingsrente, de invorderingskosten en de invorderingsrente. Als dochtermaatschappij had zij namelijk geen enkele invloed op het aangifte- en betalingsgedrag van de fiscale eenheid. Het beroep van X bv is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Invordering
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 29 april