Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat X bv niet aannemelijk maakt dat het niet aan haar is te wijten dat A bv opzettelijk of grofschuldig een te lage btw-aangifte heeft gedaan.

A bv levert in maart 2011 een kavel bouwgrond voor € 238.000 inclusief btw. Desondanks doet A bv over dat kwartaal een nihilaangifte. Belanghebbende, X bv, is vanaf de oprichting in 2007 5% aandeelhouder en (mede)bestuurslid van A bv. G bv heeft 90% van de aandelen in A bv. In geschil is of X bv door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de aan A bv opgelegde btw-naheffing en de 25% boete. X bv stelt dat de heer J, als bestuurder van G bv, alle zaken regelde. Bovendien heeft de bank de kavel laten verkopen en heeft deze zich vervolgens verhaald op de opbrengst inclusief de btw. Volgens Rechtbank Gelderland is X bv terecht als bestuurder aangemerkt, ook al heeft zij materieel geen bestuurshandelingen verricht. Er kon geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht worden gedaan, aangezien meer belasting was verschuldigd dan is aangegeven. Aangezien de naheffing ten minste het gevolg is van grove schuld van A bv, kan X bv het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur ook niet weerleggen. X bv gaat in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat het niet aan haar is te wijten dat A bv opzettelijk of grofschuldig een te lage aangifte heeft gedaan. Uit niets blijkt dat X bv zich om A bv heeft bekommerd of dat zij pogingen heeft gedaan zich te laten informeren over de gang van zaken. X bv heeft zich bewust afzijdig gehouden. Het is dus aan haar te wijten dat A bv haar betalingsonmacht niet rechtsgeldig kon melden. X bv kan daarom niet worden toegelaten tot de weerlegging van het vermoeden dat de niet betaling aan haar is te wijten. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 18 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen