Rechtbank Den Haag oordeelt dat de heer X niet aantoont dat het niet betalen van de btw-schuld, die materieel is ontstaan in het kwartaal dat hij nog bestuurder van de bv was, niet aan hem is te wijten.
Belanghebbende, de heer X, is tot 3 december 2015 bestuurder en enig aandeelhouder van een bv. Op 3 december 2015 draagt X zijn aandelen over aan een in Duitsland gevestigde vennootschap, die dan ook bestuurder van de bv wordt. In mei 2016 staakt de bv haar activiteiten. In geschil is of X door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de btw-naheffingsaanslagen over het derde en vierde kwartaal van 2015. X stelt dat voor de eerste aanslag een melding betalingsonmacht is gedaan en dat op het moment dat voor de andere aanslag betalingsonmacht gemeld had moeten worden hij geen bestuurder meer was.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de melding betalingsonmacht is verzonden en dat hij voorts niet aantoont dat het niet betalen van het andere deel van de btw-schuld, die materieel is ontstaan in het vierde kwartaal, niet aan hem is te wijten. Mede omdat de bv was ingeschreven op zijn woonadres, X namens de bv btw-aangiften indiende en X verantwoordelijk was voor het overdragen van de aandelen, is aannemelijk dat hij ook materieel bestuurder van de bv was (zie HR 17 februari 2017; nr. 16/03178, V-N 2017/11.17). De invorderingsrente is niet bij beschikking vastgesteld, zodat de aansprakelijkstelling in zoverre onterecht is (zie HR 31 maart 2017, nr. 15/02939, V-N 2017/18.20, TaxVisions editie 7 april 2017 en TaxVisions editie 6 april 2018). Het beroep van X is deels gegrond.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur
Wetsartikelen: