Belanghebbende, Y bv, behoort vanaf 1 januari 2009 tot een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De groep bv's wordt aangestuurd door de heer X. De moedermaatschappij heeft vanaf 2002 nimmer VPB-aangiften ingediend. Tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen is geen bezwaar gemaakt. Vanwege het grotendeels onbetaald blijven van de aanslagen zijn de faillissementen van drie bv's aangevraagd. In geschil is of Y bv terecht aansprakelijk is gesteld (art. 39 Inv. 1990) voor de betreffende schulden van 2010 tot en met 2012. In de bezwaarfase zijn vergeefs alsnog geconsolideerde cijfers van de fiscale eenheid overgelegd. Y bv stelt dat de aanslagen niet zijn gebaseerd op een redelijke schatting, gelet op de mathematische onmogelijkheid daarvan. Niet in geschil is dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard (art. 49 lid 5 Inv. 1990).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de schatting niet reeds willekeurig of anderszins onredelijk is, indien deze voorbijgaat aan uitkomsten van een vermogensvergelijking gebaseerd op begin- en eindvermogens na de eerder ambtshalve vastgestelde winsten. Y bv heeft niet doen blijken dat de aanslagen wegens deze mathematische onmogelijkheid onjuist zouden zijn. Y bv heeft namelijk structureel niet aan haar verplichting voldaan om gegevens te overleggen waaruit de hoogte van belastbare bedragen blijkt. Y bv stelt ook vergeefs dat de Belastingdienst door de deelname aan het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) om malafide vastgoedondernemers aan te pakken misbruik van bevoegdheden heeft gemaakt. Het horen van getuigen hierover is in casu niet opportuun. Het beroep van Y bv is ongegrond.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur..
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Invordering, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 12 juni