Belanghebbende, de heer X, is middellijk enig bestuurder van A bv, die onderdeel is van de D-groep. X is (uiteindelijk) tevens enig aandeelhouder van alle bv's van de D-groep. In 2009 wordt een controle bij A bv aangekondigd. De bv dient vervolgens btw-suppleties in over 2007 en 2008. In geschil is of X terecht aansprakelijk is gesteld voor de btw-naheffing en de vergrijpboete van 25%. Rechtbank Haarlem stelt de ontvanger in het gelijk. X stelt in hoger beroep dat de D-groep in het derde kwartaal van 2007 al betalingsproblemen had en dat de ontvanger daarvan op de hoogte was.
Hof Amsterdam (MK III, 30 januari 2014, 12/00268, V-N 2014/18.1.4) oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de betalingsonmacht van A bv tijdig aan de ontvanger is gemeld of dat de ontvanger hiervan op de hoogte is geraakt dan wel bekend had moeten zijn. Contacten met de ontvanger over betalingsproblemen met betrekking tot andere bv's van de D-groep, brengen op zichzelf namelijk nog niet mee dat de ontvanger daardoor op de hoogte is geraakt of behoorde te zijn van betalingsonmacht van A bv. X maakt ook niet aannemelijk dat het niet aan hem is te wijten dat A bv niet tijdig betalingsonmacht heeft gemeld. X wordt daarom niet toegelaten tot weerlegging van het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De aansprakelijkstelling voor de rente, kosten en boete is ook terecht. X heeft namelijk verzuimd controle uit te oefenen op de werkzaamheden van de controller van de bv. X kon niet volstaan met het pas veel later raadplegen van de jaarrekeningen. Het beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen: