Belanghebbende, de heer X, is vanaf 1991 algemeen directeur en enig bestuurder van A bv. Naar aanleiding van een oude btw-schuld op de balans worden in 2011 naheffingsaanslagen over 2006 en 2007 aan A bv opgelegd. In 2012 hevelt A bv haar activiteiten en personeel zonder vergoeding over naar C bv. Deze bv heeft (deels) andere aandeelhouders. Vervolgens deelt X aan de ontvanger mee dat faillissement of liquidatie van A (inmiddels B) bv wordt overwogen. In geschil is of X terecht aansprakelijk is gesteld voor de aanslagen, verzuimboetes, heffingsrente, aanmaningskosten en invorderingsrente. Rechtbank Den Haag oordeelt dat het ten minste aan grove schuld van A bv is te wijten dat de btw niet op de aangifte is betaald. Er kon daarom geen betalingsonmacht worden gemeld en X wordt terecht kennelijk onbehoorlijk bestuur verweten. De ontvanger maakt echter niet aannemelijk dat het belopen van aanmaningskosten en invorderingsrente aan X is te wijten. Slechts in zoverre is de aansprakelijkstelling onterecht. Partijen gaan in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode dat de btw voldaan had moeten zijn geheel los staat van het latere aanbod van X om in privé borg te staan. X beroept zich dus vergeefs op het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel. Met betrekking tot de aanmaningskosten en invorderingsrente kan X geen verwijt worden gemaakt. Zo is niet aannemelijk geworden dat de banken A bv niet meer wilden financieren vanwege het overhevelen van personeel naar C bv. Het hoger beroep van X en het incidentele hoger beroep van de ontvanger zijn ongegrond.
Wetsartikelen: