X ontvangt vanaf 2008 een levenslange uitkering op basis van een saldolijfrente, waarvoor in 1993 een eenmalige premie is betaald. De uitkering was oorspronkelijk € 7329 en stijgt ieder jaar met 1,4%. In geschil is of de inspecteur de belaste contante waarde in het economisch verkeer van de polis per 31 december 2020 terecht op € 143.088 stelt. Dit vloeit voort uit de Invoeringswet Wet IB 2001, waarin staat dat het overgangsrecht voor saldolijfrenten na 20 jaar eindigt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen onbelast saldo aanwezig is in de polis en dat de inspecteur de saldolijfrenteverzekering niet tot een te hoog bedrag heeft belast. Uit informatie van de verzekeraar volgt dat er reeds vanaf 2014 geen onbelast saldo meer was. De volledige contante waarde van de saldolijfrenteverzekering moet in de heffing worden betrokken. X wordt door de heffing niet onevenredig zwaar belast. De wetgever is niet getreden buiten de hem toekomende ruime beoordelingsmarge en er is geen schending van de 'fair balance' op regelniveau. Zo is het overgangsrecht ruim 20 jaar en is het tarief maximaal 45%. In tegenstelling tot de box 3-arresten is de heffing gebaseerd op de werkelijke contante waarde en niet op een fictief rendement. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 O
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 13 maart
Informatiesoort: VN Vandaag