X huurt vanaf 2013 een BMW X3 xDrive 2.0d met Belgisch kenteken van een aldaar gevestigde vennootschap. De overeenkomst duurt 60 maanden, waartoe een waarborgsom is betaald van € 12.500 en een huurdepot van € 29.915. Uit dat depot wordt maandelijks de huur onttrokken. In de huurovereenkomst en voor de verzekering staat X vermeld als de gebruikelijke bestuurder. Met de auto zijn vervolgens veertien Nederlandse verkeersboetes opgelegd, die X via de verhuurder heeft betaald. In september 2016 voert X de auto officieel in en wordt BPM-aangifte gedaan. In 2018 volgt alsnog een naheffing van € 4555, waarbij de reeds voldane BPM is verrekend. In geschil is of deze aanslag, alsmede de 40% vergrijpboete van € 1821, terecht is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat X vanaf 2013 duurzaam gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse weg en dat de auto hem feitelijk ter beschikking stond. Pas in november 2018, kort voor het aflopen van de naheffingstermijn, kreeg de inspecteur de daartoe benodigde informatie van de Belgische fiscale autoriteiten. De boete op basis van voorwaardelijke opzet is ook terecht. X was namelijk al in 2010 schriftelijk gewaarschuwd dat BPM is verschuldigd als in Nederland duurzaam in een auto met buitenlands kenteken wordt gereden. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn wordt de boete nog wel met 5% gematigd tot € 1729.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 2 november