X verantwoordt in zijn IB-aangifte over 2015 een omzet van € 32.150, terwijl de omzet volgens zijn BTW-aangiften van dat jaar slechts € 10.095 was. In geschil is de BTW-naheffingsaanslag van € 4631, alsmede de belastingrente van € 871. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de aanslag eerder te laag dan te hoog, omdat X slechts een aftrek van voorbelasting aannemelijk maakt van € 459, terwijl in de aangiften € 1115 was afgetrokken. De redelijke termijn is in de bezwaarfase niet overschreden. X heeft zijn bezwaar namelijk pas na herhaaldelijke uitstelverzoeken gemotiveerd. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat X geen facturen of andere bewijsmiddelen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij recht heeft op een hogere aftrek van voorbelasting. X is ook niet verschenen voor het geplande hoorgesprek om een toelichting op de geclaimde extra aftrek te geven. In plaats daarvan heeft hij dat gesprek negentig minuten voor aanvang afgezegd. X claimt ten onrechte dat de belastingrente te hoog is opgelopen. De belastingrente wordt niet hoger door het verstrijken van de tijd. Wellicht doelt X op de invorderingsrente, maar die rente speelt in onderhavige procedure geen rol. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Invordering
Editie: 25 december
Informatiesoort: VN Vandaag