De heer X claimt in zijn IB-aangifte aftrek wegens betaalde alimentatie. Door een typefout is de aftrek € 92.260 in plaats van € 9.226. De voorlopige aanslag wordt opgelegd conform de aangifte en resulteert in een voorlopige teruggaaf van € 9.779. De ontvanger verrekent deze met nog openstaande btw-aanslagen. Ruim een maand later verzoekt X in verband met de typefout om wijziging van de voorlopige aanslag. Uit de definitieve aanslag volgt dat X fors moet (terug)betalen. Volgens X is dat niet terecht omdat hij de voorlopige teruggaaf feitelijk niet heeft gekregen. Rechtbank Noord-Nederland stelt X in het ongelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigt dat de inspecteur bevoegd is en geacht wordt de negatieve voorlopige aanslag te verrekenen met de definitieve aanslag en dat de onjuistheid van de voorlopige aanslag de inspecteur niet de bevoegdheid ontneemt – onder verrekening van de negatieve voorlopige aanslag – een definitieve aanslag op te leggen. X stelt vergeefs dat voor de btw juist was afgesproken dat er geen invorderingsmaatregelen genomen zouden worden. De wijze waarop de ontvanger gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot invordering staat namelijk niet ter beoordeling aan de belastingrechter. Dit geldt ook voor de keuze van de ontvanger om voor het te betalen bedrag aan inkomstenbelasting niet een soortgelijke afspraak te maken als die voor de btw gold. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Invordering
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 8 september