Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV niet aannemelijk maakt dat van een lager gebruikelijk loon dan het wettelijk normbedrag moet worden uitgegaan. De rechtbank oordeelt verder dat het gebruikelijk loon, met de ongebruikelijke en niet-zakelijke knip in de werkzaamheden van B, bewust te laag is gehouden.
A en B houden de aandelen in X BV, de belanghebbende. X BV houdt alle aandelen in Y BV. X BV en B hebben afgesproken dat de eerste 50 gewerkte uren per week als gebruikelijk loon via X BV worden verloond. In 2020 ontving B € 22.667 van X BV. In aanvulling daarop is afgesproken dat indien B in een week meer dan 50 uur werkt, zijn eenmanszaak Q deze meeruren factureert aan Y BV. Q heeft in 2020 € 23.446 aan Y BV doorbelast. B verricht zowel direct voor X BV als via Q dezelfde werkzaamheden. De inspecteur is van mening dat het gebruikelijk loon van B moet worden verhoogd tot het wettelijke normbedrag van € 46.000 en daarvoor een correctieverplichting aan X BV opgelegd, welke niet is nagekomen. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag en vergrijpboete aan X BV opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV niet aannemelijk maakt dat van een lager gebruikelijk loon dan het wettelijk normbedrag moet worden uitgegaan. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, nu geen sprake is van een bewuste standpuntbepaling. De rechtbank oordeelt verder dat het gebruikelijk loon, met de ongebruikelijke en niet-zakelijke knip in de werkzaamheden van B, bewust te laag is gehouden. Daarmee heeft X BV bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig loonheffingen werden betaald. De boete is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. X' beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 22 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag