Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht slechts een rente van 4,5% in aanmerking neemt in verband met de hypothecaire familielening. X heeft namelijk geen nieuwe bewijsstukken overgelegd, zodat de rechtbank de uitspraak van het hof over het jaar 2015 volgt.

De partner van X sluit een hypothecaire lening bij zijn ouders. Hierbij wordt een te betalen rente van 9% overeengekomen. De inspecteur corrigeert de IB-aangiften 2016 - 2018 van X. Volgens de inspecteur is de rente van 9% niet zakelijk. Hij neemt een rente van 4,5% in aanmerking. In de IB-procedure van X over het jaar 2015 oordeelt Hof Den Haag (6 augustus 2019, BK-18/01013, V-N 2019/50.1.2) dat X niet aannemelijk maakt dat het overeengekomen rentepercentage van 9% zakelijk is. De inspecteur gaat terecht uit van een rente van 4,5%. De Hoge Raad (26 juni 2020, 19/04204, V-N 2020/33.8) bevestigt deze uitspraak.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht slechts een rente van 4,5% in aanmerking neemt in verband met de hypothecaire familielening. X heeft namelijk geen nieuwe bewijsstukken overgelegd, zodat de rechtbank de uitspraak van het hof over het jaar 2015 volgt. De rechtbank verwerpt verder ook de stellingen van X over de schending van de goede procesorde, het overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en de behandeling van de bezwaarschriften. Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel ondergaat hetzelfde lot. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.120

Wet inkomstenbelasting 2001 3.119c

Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a

Instantie: Rechtbank Den Haag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 27 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

869

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen