B koopt in 2004 het appartementsrecht van bovenwoning A1. Hierbij wordt een recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van belanghebbende, X. Hij betaalt hiervoor € 107.250 aan B. Ten aanzien van het vruchtgebruik is verder bepaald dat B, op basis van zaaksvervanging, het vruchtgebruik zal verlenen op het appartementsrecht van benedenwoning B2, zodra X dat wenst. In 2009 vestigt B ten behoeve van X een zakelijk recht van vruchtgebruik op B2 en doet X afstand van het recht van vruchtgebruik op A1. X voldoet vervolgens overdrachtsbelasting over € 1.500 (het verschil in waarde tussen het vruchtgebruik op A1 (€ 105.000) en het vruchtgebruik op B2 (€ 106.500)). De inspecteur legt een naheffingsaanslag aan X op naar een verkrijging van € 106.500. Rechtbank Arnhem oordeelt dat X een recht van vruchtgebruik op een onroerende zaak heeft verkregen en derhalve onderworpen is aan de heffing van overdrachtsbelasting. Verder geeft de rechtbank aan dat de overdrachtsbelasting slechts over het verschil in waarde wordt geheven – bij het afstand doen van een beperkt recht tegen de verkrijging van een nieuw beperkt recht – als afstand wordt gedaan van een zakelijk recht op een onroerende zaak tegen verkrijging van een ander zakelijk recht op hetzelfde goed. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Hof Arnhem (MK II, 18 december 2012, 12/00331, V-N 2013/12.2.4) oordeelt dat X het vruchtgebruik van het appartementsrecht van B2 heeft verkregen. Dit is volgens het hof een verkrijging in de zin van art. 2 lid 1 WBR. Daar doet volgens het hof niet aan af dat de verkrijging zou moeten worden gezien als onderdeel van de vervanging van het object van het vruchtgebruik van X. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 9
Wet op belastingen van rechtsverkeer 2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad
Editie: 9 januari