X dient in maart 2011 via een adviseur zijn IB-aangifte over 2010 in. Even later verzoekt een andere adviseur toch om uitstel voor het indienen van de aangifte en dit uitstel wordt verleend. Na een strafrechtelijke veroordeling wegens gewoontewitwassen wordt in april 2016 een IB-navorderingsaanslag en een vergrijpboete van (uiteindelijk) € 65.000 opgelegd. Volgens Hof Amsterdam was de navorderingstermijn toen al verstreken. De Hoge Raad (28 februari 2020, 19/01613) oordeelt echter dat de inspecteur niet hoeft te onderzoeken of een belastingplichtige daadwerkelijk belang heeft bij zijn uitstelverzoek. Ook als de aangifte al is gedaan, dan nog wordt de navorderingstermijn verlengd met de duur van het uitstel. Verwijzing volgt
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X te kwader trouw is door zijn witwasinkomsten niet aan te geven. Er is geen vereiste aangifte gedaan, zodat de bewijslast ten nadele van hem wordt omgekeerd en verzwaard. De door de inspecteur geschatte inkomsten zijn tot € 998.000 redelijk. De box 1-heffing wordt daarom € 90.085 lager. Vanwege het overschrijden van de redelijke termijn wordt de boete voorts gematigd tot € 60.000. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 9
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 27 januari