Belanghebbende, X, krijgt in 2014 vragen van de Belastingdienst over een bankrekening die hij in het buitenland zou houden. De informatie betreft de jaren 2011 en 2012. Als X stelt geen buitenlandse bankrekening te hebben, legt de inspecteur hem een informatiebeschikking op.
Hof Amsterdam oordeelt in navolging van de rechtbank dat de informatiebeschikking terecht is opgelegd aan X die ontkent rekeninghouder te zijn van een buitenlandse bankrekening. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat X in 1994 rekeninghouder was van een rekening bij een buitenlandse bank. Het hof verwijst daarbij naar zijn oordeel in de procedure van X betreffende het jaar 2009 (Hof Amsterdam 1 september 2015, nr. 14/00119, V-N Vandaag 2015/2203). De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van X tegen deze uitspraak ongegrond verklaard met toepassing van art. 81 Wet RO (HR 29 april 2016, nr. 15/04594, V-N 2016/31.21.4). Het feit dat X in 1994 rekeninghouder was, is volgens het hof nog steeds van belang voor de belastingheffing over de jaren 2011 en 2012. Nu X in het geheel geen informatie heeft verschaft, is aan hem terecht een informatiebeschikking opgelegd. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Lees ook het thema Informatiebeschikking: stand van zaken.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a