Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de opgevraagde informatie voor de belastingheffing van de heer X voor 2008 tot en met 2010 van belang kan zijn.

Belanghebbende, de heer X, is volgens de Hoge Raad (2 mei 2014, nr. 13/04723, V-N 2014/25.20.08) in 1996 houder van een bankrekening bij Van Lanschot Luxemburg. De saldi daarvan waren gemiddeld (omgerekend) bijna € 250.000. Vrijwel al het geld was toen belegd in obligaties, effecten en beleggingsfondsen. Thans is in geschil of de inspecteur voor de jaren 2008 tot en met 2010 terecht informatiebeschikkingen (art. 52a AWR) heeft genomen. X ontkent in deze jaren een buitenlandse bankrekening te hebben en wil ook geen gegevens verstrekken over de besteding van zijn vermogen na 1996. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de opgevraagde informatie voor de belastingheffing van X voor 2008 tot en met 2010 van belang kan zijn. Die informatie zou opheldering kunnen geven over de vraag of X nog steeds over verzwegen vermogen beschikt. Het is namelijk gelet op de hoogte van de saldi en de beleggingswijze aannemelijk dat X een belegging voor de lange termijn heeft aangehouden. Het is dus niet uitgesloten dat hij in de onderhavige jaren nog steeds over (een deel van) dat vermogen beschikt. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 7 januari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen