Rechtbank Gelderland oordeelt dat X met het huurcontract niet aannemelijk maakt dat zij over een kortere periode de feitelijke beschikkingsmacht van de auto van haar partner had.
X woont vanaf 3 mei 2019 in Nederland en haar – inmiddels ex – partner, de heer Y, woont in Duitsland. Op 8 januari 2022 constateert de politie dat X in een VW Polo met Duits kenteken op de openbare weg rijdt. In geschil is de MRB-naheffingsaanslag over 3 mei 2019 tot en met 7 januari 2022, alsmede de 100% verzuimboete van € 1147. Naar aanleiding van de vooraankondiging overlegt X een met Y aangegaan huurcontract conform een model van de ADAC, waarin staat dat het gebruik is beperkt tot het bezoek aan haar gehandicapte dochter, die in een sociale woongroep in Duitsland woont. Naar aanleiding van de controle is de auto op 24 januari 2022 op een Nederlands kenteken gezet.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X met het huurcontract niet aannemelijk maakt dat zij over een kortere periode de feitelijke beschikkingsmacht van de auto had. Bovendien blijkt uit de begeleidende brief van haar gemachtigde dat X de auto niet uitsluitend gebruikt voor het bezoek aan haar dochter. X stelt vergeefs dat zij van de politie had begrepen dat het bij een waarschuwing zou blijven. De waarschuwing geldt alleen voor de BPM. Gelet op alle omstandigheden wordt de boete gematigd tot 25% (€ 286,75). Wegens het overschrijden van de redelijke termijn wordt deze met 5% verminderd tot € 272 en X krijgt een immateriële schadevergoeding van € 500. Daarnaast volgt proceskostenvergoeding van € 1750.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 37
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 34
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 13
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Editie: 3 september
Informatiesoort: VN Vandaag