Belanghebbende, X bv, vormt samen met haar dga, Y, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Aan Y is in het jaar 2004 een woon-/werkpand geleverd dat vervolgens door Y en X bv in gebruik is genomen. Betreffende de levering van het pand is een bedrag aan voorbelasting in rekening gebracht aan Y dat door X bv op de aangifte over het vierde kwartaal van 2004 in aftrek is gebracht. Het pand is medio 2012 vrijgesteld van omzetbelasting geleverd. Aan X bv zijn over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd. Dit vanwege het privégebruik van het pand en betreffende de levering van het pand binnen de herzieningstermijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag neemt de beslissing en overwegingen van de rechtbank over. De inspecteur heeft kunnen concluderen dat Y het pand als ondernemer exploiteerde en dus ondernemer in de zin van de Wet OB was. De voorbelasting moet dan ook geacht worden in die hoedanigheid te zijn afgetrokken. X bv is dan omzetbelasting verschuldigd over het privégebruik van het pand. Op grond van artikel 13a, van de Beschikking OB moet de voorbelasting worden gecorrigeerd omdat het pand binnen de herzieningstermijn met vrijstelling van omzetbelasting is verkocht. X bv slaagt er niet in aannemelijk te maken dat Y geen ondernemer was. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 13a
Wet op de omzetbelasting 1968 4
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 13